Pas de context eventueel aan: werk met een product dat herkenbaar is voor leerlingen uit een reclamefolder.
- Ga in op de betekenis van het woord ‘korting’.
- Ga in op de grootte van de korting: je krijgt hier ongeveer 10 euro korting op een totaalbedrag van ongeveer 40 euro – is dat veel?
- Bespreek de verschillende oplossingsmethodes: hebben leerlingen gekozen voor cijferen of hoofdrekenen en waarom? Indien ze voor hoofdrekenen gekozen hebben, welke methode hebben ze gebruikt?
- In het voorbeeld zijn er verschillende methodes:
> Cijferen: 36,95 – 27,30
> Hoofdrekenen 36,95 – 27,30 = 36,95 – 0,30 – 27
> Hoofdrekenen: 36,95 – 27,30 = (36 – 27) + (0,95 – 0,30)
> Hoofdrekenen: 36,95 – 27,30 = (37 – 27,30) – 0,05
> Hoofdrekenen via aanvullend optellen: 0,70 + 2 + 6,95