Laat leerlingen de verschillende stappen verwoorden: we berekenen eerst de oppervlakte van het dak, daarna het volume van de sneeuw (of meteen het volume via 3 m x 4 m x 0,02 m = 0,24 m3 = 240 dm3). Daarna berekenen we hoeveel dit volume sneeuw weegt, bijvoorbeeld via een verhoudingstabel.
Laat leerlingen bij elkaar checken hoe ze de oplossingswijze duidelijk genoteerd hebben. Geef dit eventueel vooraf mee als aandachtspunt.
Let bij de bespreking op het correct gebruik van de grootheden (oppervlakte, volume, gewicht).
Bespreek met de leerlingen het gegeven dat 1 dm3 sneeuw 0,2 kg weegt; vergelijk met hoeveel dit bij water is, laat leerlingen ‘verklaren’ (in sneeuw zit meer lucht dan water). De gegevens zijn trouwens enkel voor ‘verse’ poedersneeuw.